Een oorverdovend stil oud en nieuw beleefde Trouw-columniste Diet Groothuis in de westelijke woestijn van Egypte. Het effect, schrijft ze, is verbijsterend. ‘Een compleet in het hier en nu zijn, zonder verlangens en diepe gedachten.’

Bron: Trouw, DIET GROOTHUIS, 7 januari 2012 

‘Kom vlug! Hier is het lekker warm”, roept Arita Baaijens vrolijk. Ze zit tussen acht dik aangeklede mensen met een ijsmuts op. Allen onder naar kamelen ruikende dekens, dicht tegen elkaar aangekropen in wat een knusse huiskamer lijkt. De een meter hoge muren van de ‘kamer’ zijn gemaakt van verschoten windschermdoek. Op de grond ligt een kleed, langs de wanden staan kamelenzadels met matjes erop. Vlug kruip ik erbij. Boven onze hoofden flonkeren miljarden sterren. Aan de open kant van het windscherm flakkert een vuur met een grote pan erboven waaruit bedwelmende etensgeuren opstijgen. Drie mannen in djellaba’s en keffiyehs (hoofddoeken) zitten er omheen. Tien meter van ons onderkomen lijkt de lichtkring van het vuur nog maar een speldenknop. Daar heerst de nacht en is het oorsuizend stil. Tweehonderd meter verderop weet ik in het woestijnzand mijn bed voor de nacht: een slaapzak, een matje en twee reistassen. Het is oudejaarsavond in de westelijke woestijn van Egypte. Dit is het kamp van ontdekkingsreiziger Arita Baaijens (zie kader) en haar reisgroep. Zeventien dagen brengen we in de woestijn door, waarvan elf met kamelen lopend zonder in de buurt van een nederzetting te komen. Een ongekende luxe voor wie gewend is aan Nederlandse postzegeltjesnatuur en volle wegen. Drie dagen geleden zijn we met een busje vanuit miljoenenstad Caïro ruim vijfhonderd kilometer zuidwaarts gebracht. In een ogenschijnlijk leeg landschap stond Baaijens ons langs de weg op te wachten in gezelschap van elf kamelen en drie Arabische begeleiders. In een mum van tijd was onze bagage uitgeladen en in de zadeltassen gehesen. Nog wat versuft door de plotseling overgang liepen we de woestijn in. Een uur later maakten we in een bijtende wind ons eerste kamp, in de luwte van een massieve krijtrots. Kamelen afladen, hoe doe je dat? Bijten ze, spugen ze? Onwennig peuterden we touwtjes los van overvolle zadeltassen, sjouwden dekens, kreupelhout, dozen met eten, jerrycans en weekendtassen naar de kampplek. Inmiddels hebben we ons overgegeven aan het rustgevende, dagelijkse ritme van eten, lopen, kamp opbouwen, slaapplek zoeken ergens in de woestijn op zelfgekozen afstand van de overige groepsleden. De eerste avond lag iedereen dicht bij elkaar, inmiddels zoeken de meesten van ons ’s nachts de leegte. Slapen onder zo’n majesteitelijk hemeldak is ongekend sensationeel. In mijn warme nest heb ik het bij temperaturen rond het vriespunt geen moment koud en steek ik regelmatig oren en ogen buiten de donzen slaapzak. Geen kunstlicht, nergens geluid, behalve het gezellige geschuifel van de kamelen vlak bij. Meer sterren dan ik voor mogelijk hield verplaatsen zich langs het winterse firmament. Tegen de morgen verkleurt de einder. Het zwart wordt achtereenvolgens vaal, donkerblauw, grijsrood, oranje, lichtgeel. De dag wordt, letterlijk, geboren. Een uur later piept de zon als een vurig ei boven de horizon uit. Pure magie. Terwijl ik in mijn slaapzak lig te genieten van dit dagelijkse schouwspel knielen onze gidsen, bedoeïenen, in het koude zand en staan weer op. Een mooi, simpel ritueel. Een van hen rakelt het vuur op. Terwijl we onze spullen bij elkaar pakken en ontbijten met thee, oploskoffie en platte broden met tomaat en komkommer laden de kamelenmannen de hevig protesterende kamelen op. We lopen de eerste dagen oostwaarts, over een paar dagen buigen we af naar het zuiden, om de Witte Woestijn heen, en tenslotte gaan we naar het westen richting oase Farafra, waar zowel kamelen als gidsen vandaan komen en Baaijens ooit een paar jaar woonde. In haar boek ‘Oase Farafra’ beschrijft ze de enorme veranderingen die de oase de laatste tien jaar heeft doorgemaakt. Leefden mensen hier vijftien jaar geleden nog volledig traditioneel, inmiddels hebben televisie en internet hun intrede gedaan, is het inwoneraantal vertienvoudigd en staan er, naast de oorspronkelijke lemen huizen, flats en hotels. Woestijntochten zijn big business voor de inwoners, niet alleen met kamelen maar ook met enorme jeeps, die voor een toenemende vervuiling zorgen. Maar waarom zou je, met een jeep de woestijn in gaan? Er gaat werkelijk niets boven lopen door dit volmaakte, schone, gladgestreken landschap. Wie wil, loopt met een kameel. Wie moe is kan rijden. Van boven, ruim tweeënhalve meter boven de grond, ziet de wereld er anders uit. De deinend trage gang van de geharde maar donsachtig ogende kamelenvoeten vraagt een ander soort zitten. Leeg is de wereld vanaf hier. Het is geen kwestie van het ontbreken van iets. Er is simpelweg niets in de lucht, niets wat door mensen is gemaakt, geen geluid, geen aanwezigheid, behalve verre zandduinen of in de prachtigste vormen afgesleten kalkformaties zoals geen kunstenaar ze kan bedenken. Het effect op hoofd, hart en lichaam is verbijsterend: een compleet in het hier en nu zijn, zonder verlangens en diepe gedachten. Lichaam en geest worden zacht en grondig gezandstraald in een soort grote innerlijke schoonmaak. ‘Slof, slof, slof’. Mijn kameel is een ontroerende oude dame die met haar onderlip bibbert als ze moe is, maar stug doorploetert. De eerste dag hield ik eerbiedig afstand maar inmiddels zit ik tijdens pauzes gezellig tegen haar warme rug. In een mum van tijd heeft ze mijn hart veroverd met haar pluizige hals, Bambi-ogen en fluwelen lippen, waarmee ze trouwens dorens eet of het snoepjes zijn. Genietend snuif ik haar indringende geur, aanvankelijk behoorlijk penetrant, op. Zelf ruik ik inmiddels ook naar kameel. Wassen is er hier niet bij, op een sporadisch kattenwasje met een vochtig lapje na. Kamelen kunnen tot 125 kilo dragen en zijn wonderlijk goed aangepast aan de genadeloze condities van de woestijn. Ze hebben een dikke wollen vacht, harde leren zolen, een leren bult onderaan de buik die de ergste hitte opvangt bij het liggen en drie magen die elke dag moeten eten maar dagenlang zonder water kunnen. Hun neusgaten kunnen dicht bij zandstormen, hun oren zitten vol dik haar. Ze grommen en protesteren als ze gezadeld worden en honger hebben, gaan liggen als ze moe zijn, rollen door het zand of krabben met hun poot als ze jeuk hebben. En als wij zitten te eten terwijl er voor hen niets is, komen ze op hun afgebonden poten of op hun knieën steeds dichterbij om wat restjes van ons maal te verorberen. Alert als geiten zien en horen ze alles, maar onze bagage dragen ze geduldig en zonder morren steile zandduinen op en af, over kalkrotsen en scherpe stenen, met alleen af en toe wat dorre struikjes om te eten. “Ssss”. Lachend steken we sissende sterretjes bij elkaar aan en toasten op het nieuwe jaar met mierzoete bedoeïenenthee. Dit is beslist de vuurwerkarmste plek van de wereld. Een van mijn reisgenoten heeft teksten van Dylan Thomas gedeclameerd, ik heb gedichten van Eva Gerlach voorgelezen. Kamelenmannen Fahti en Sha’aben betoveren ons met meeslepende klanken uit mijwiz, een houten blaasinstrument, en tabla en we dansen op onze sokken in het zand in onze dikke jassen. Even later vertrekken we naar onze warme slaapzakken. Er is geen sms-bereik, over het thuisfront hoeven we ons niet druk te maken. Laat al dat vuurwerk maar lekker ontploffen zonder ons. Ik kijk naar de sterrenhemel, luister naar het genoeglijke geknor van blij etende kamelen, wens de wereld een gelukkig nieuwjaar en val in slaap. Ma’a salama, woestijn. Tot ziens!

Op zoek naar Shambala

Arita Baaijens is ontdekkingsreizigster, schrijfster en fellow van de Royal Geographical Society. Twintig jaar geleden gaf ze haar baan als milieu-bioloog op om alleen of samen met bedoeïenen, vaak maandenlang, met kamelen door de woestijn van Egypte en Soedan te trekken. Inmiddels reist ze, te paard, ook door Siberië en Mongolië om in het spoor van sjamanen en oude leraren te zoeken naar het mythische koninkrijk Shambala. Baaijens, geïntrigeerd door mensen in extreme situaties, werkt aan een boek over de menselijke zoektocht naar dit paradijs, dat volgens de Dalai Lama letterlijk bestaat. De woestijn kent geen geheimen meer voor haar. Elk jaar keert ze minstens één keer terug. Oude liefde roest niet.